top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverManon van der Giessen

Ik ga toch niet dood?




Als de twee verplegers mij niet hadden vast gehouden was ik nu door mijn knieën gezakt. Of was die ander mijn vader die mij nog vasthield? Ik weet het niet meer. Ik weet ook niet meer hoe ik op ben gestaan of hoe ik nog een paar stappen heb gezet.


Bij elke stap die ik nog weet te zetten lijkt mijn adem niet mee te willen doen, het lijkt ergens te stoppen. Het is niet genoeg.


Ik ben moe. Ik ben zò moe.


Net lag ik nog op de grond. Voor de balie bij de MacDonalds op de Coolsingel Rotterdam, niet echt ideaal, ik weet het, maar ik lag tenminste. Liggen. Ik wil liggen want hoe blijf ik nu nog staan? Ik voel mijzelf lopen maar mijn hoofd lijkt uit.


Ik wilde even naar het toilet hier, maar ze zeiden dat je dan een trap op moest. Bij die gedachte alleen al ging ik liggen. Ik kon geen stap meer verzetten. Ik wilde geen happy meal. Hoewel, iets van het 'happy' zou ik wel willen.


“Ik ben een dokter” zegt een vrouwelijke stem ergens zwevend boven mij. Ik voel haar hand om mijn pols. “Ik voel geen pols” zegt de vrouw. Ik wil vragen waar ze zich dan aan vast houdt, maar mijn vader die gehurkt naast mij zit antwoordt: “Nee, die kunnen ze bij haar in het ziekenhuis ook vaak niet vinden. Dat is normaal bij haar.” Het is ook normaal dat mijn energie wel eens als ballon die je net op hebt geblazen maar dan net niet dicht krijgt opeens er zo uit fladdert. Dat hart aan de rechter kant is ook héél normaal. Die drie hartkamers in plaats van vier is ook normaal bij haar. Bij mij. Die nu blauwe lippen in combinatie met de adem die ik niet lijk te krijgen zijn NIET normaal. Ook niet voor mij.


Even voor ik de MacDonald in was gelopen of in was gaan liggen zat ik op een stoeprand buiten.

“Sorry Manon” begon mijn vader “Ik moet nu echt de Ambulance bellen.”

“Ik ga toch niet dood?” Jammerde ik.

“Natuurlijk niet” suste mijn moeder die naast mij zat.

“Ik moet gewoon NU een ambulance hebben! Hier bij de MacDonalds op de Coolsingel. Mijn dochter heeft een ernstige hartafwijking. Ze is blauw en krijgt geen adem.” Mijn vader liep driftig heen en weer. Ik schrok eigenlijk pas nog meer toen ik de beschrijving over mijzelf hoorde, de angstige ogen die naar mij keken. Ik zal er vast echt wel vreselijk uit hebben gezien.


De blikken breken mijn hart nog meer. Ik heb gefaald. Ik heb het niet goed gedaan. Ik lig nu hier: wit en blauw. Niet eens in staat om zelf op te staan. Ik heb me te druk gemaakt. Ik heb alles in mijn lichaam laten razen. Iets wat het totaal niet aankan en nu lig ik op de grond bij de MacDondalds. De freaking MacDonalds. Ik ga nòòit naar de Mac. Althans ik kan mij de laatste keer niet heugen.


De mannen van de ambulance willen dat ik eerst alleen de ambulance binnen ga. Alleen! Ik ben sinds mijn derde niet meer echt terug geweest voor een opname in het ziekenhuis. Ik ben ook nog nooit ergens alleen heen geweest als het aankomt op ziekenhuis dingen. En nu, wanneer ik geen adem heb om te praten moet ik alleen.


Goed, ze hebben mij op de stoel laten zakken. Ik zit. Zitten, even serieus? Kan ik niet liggen? Ik voel mijn hoofd zakken. Omhoog houden Manon! Omhoog ze vragen je wat! Adem. Ik...zoek. A-dem. Woor-den. Zin.nen. Hoe? Moe. Slapen. Help. Alleen. Auw. Pijn. Auw. Ik grijp naar mijn hart

“Waarom zeg je niets? Je hebt toch iets aan je hart niet aan je mond? Je hart gaat wel wat snel. We gaan nu naar het ziekenhuis.”


Ik weet dus niet hoe ik in de ambulance ben gekomen. Ik weet niet waarom ik er naartoe moest lopen in plaats van op een brancard. Ik wist niet dat “Je hart gaat wel wat snel” 220 slagen per minuut betekende. Ik wist niet dat hij zo snel kon gaan. Net voordat de mannen van de ambulance er waren en net nadat de vrouw mijn pols heeft losgelaten kijk ik omhoog naar mijn vader: “Ik kan dit wel hoor, pap”


XOXO Manon

102 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page