"Ben jij een knuffelbeertje?"
Ik las de vraag op mijn telefoon en deed een Lee Touwers soort juich. Vuist gebald. Goed, ik zal niet overdrijven, een vuistje. Ik sprong nog net niet op en neer op mijn bed. Ik was verliefd.Nog voordat ik hem ook maar één keer in het echt gezien had of hij mij. Zonder dat hij het wist had hij met die ene zin alles gezegd wat ik al ja-ren wilde horen. Ik ging ervan uit dat wanneer hij het mij vroeg hij sowieso een knuffelbeertje moest zijn. De mijne.
Ik had vroeger niet zoveel knuffels gekregen. Dat wil zeggen mijn ziekenhuis bed lag vol met pluche knuffels. Er stonden vaak, meer dan me lief was heel veel mensen om mijn bed heen. Toch voelde het bed voor mij leeg. Eenzaam. Soms lag ik vast aan draden. Het staal van het ziekenhuis bed was ijskoud. Door doktoren en zusters werd ik opgepakt, meegenomen naar ruimtes waarvan ik niet begreep wat ze waren. Of wat ik er moest doen. Ik werd uit bed gehaald omdat ze me weer eens moesten bloedprikken. Of het was tijd voor een enorme hoeveelheid medicijnen voor een heel klein lichaampje. Iets leuks volgde er nooit. Tevergeefs schudde ik heen en weer om los te komen. Niemand had mij iets gevraagd, noch verteld. Als dat niet hielp, zette ik het zoals elk kind van drie doet, op een krijsen. Ik kreeg er een rebels, blijf van mijn lijf of rotten jullie allemaal even gauw op-syndroom van. In combinatie met mijn ouders die ernaast stonden en niets konden doen dan kijken. Of uiteraard een poging mij te kalmeren. Toch snapte de kleine Manon van drie en niets van. Het was niemands schuld. Iedereen probeerde te helpen. Op zijn of haar manier. Op de enige manier die ze wisten.
Ironisch genoeg kreeg ik later een partner die het moeilijk vond knuffels te ontvangen of te geven. Want knuffels stonden voor zwakte. “Ik ga je niet helpen. Je moet het zelf doen.” Dan pas krijg je een knuffel. Al stond het kleine meisje van drie nog steeds hard of stilletjes zonder geluid huilend tegenover hem. Ze snakte naar die warmte en liefde, geborgenheid. Het gevoel van veiligheid terwijl je tegen de borst ligt van vader of moeder terwijl je geknuffeld of gevoerd wordt. Die had ze zo vaak gemist want in het ziekenhuis lag ze vast en kon ze geen kant op.
Met tranen in haar ogen smeekte de kleine Manon om een knuffel, misschien kon haar partner helpen die leegte op te vullen. Misschien kon hij haar de veiligheid bieden waarna ze hunkerde.
Het was zijn fout niet. Hij had nooit geleerd dat een zachte manier ook kon werken. Misschien zelfs wel beter. Hij had alleen geleerd dat de ‘Tough Love’ aanpak mensen hielp om weer op te staan. Het was niet zijn fout. Hij wilde haar helpen. Zij wilde een knuffel.
Het kan zomaar zo zijn dat de partner naast mij precies de juiste was, ook al huilde de kleine Manon. Hierdoor had ik geen andere keus dan naar mezelf te kijken want het ziekenhuisbed was koud en alleen. Nog steeds stond ik alleen. Door een tal van verschillende therapieën leerde ik dat ik mijzelf kon troosten. Mijzelf kon lief hebben. Mijn zelf vertrouwen laten groeien zodat er meer gevoel van veiligheid kwam. Ik vertrouwde immers nu op mijzelf.
De knuffels die ik kreeg waren niet meer afhankelijk of werden niet meer alleen gegeven wanneer ik mij “goed’ had gedragen . Wanneer eerst iets gepresteerd had. Ik zou niet meer worden gestraft die knuffel liefde of warmte niet krijgen omdat ik iets ‘fout’ had gedaan.
Ik leerde dat ik goed genoeg was, op welk tijdstip van de dag ook, ook met een driekamerig hart, ook als ik mij anders voelde, ook als ik moest huilen, ook als ik moest krijsen. Er is nooit een reden waarom jij of ik geen liefde zou verdienen. Je hoeft liefde niet te verdienen. In welke staat ook, je bent het altijd waard om lief te hebben.
Het is Coronatijd en ik zit op de bank naast nieuwe mijn vriend. (Ja die knuffelbeer) Ik kijk naar rechts waar hij in de hoek zit. Ik in de uiterste ander.
“Zitten we niet een beetje ver uit elkaar?” Vraag ik
Onbewust zijn we door de 1,5meter zo gaan zitten. Onbewust is er al zoveel ingeslopen.
Onbewust is de kleine rebelse drie jarige Manon ook naast me op de bank komen zitten. Ergens in het midden denk ik.
Ze snapt het weer eens niet. Er is haar niets gevraagd. Helpt het echt? Zijn jullie de mannen vanaf boven echt bezig voor mijn gezondheid? Ik wist ook toen ik drie was dat mijn nog mini lichaam niet op kon tegen de hoeveelheid medicijnen. Maar niemand vroeg het mij. Er werd volgens de regels gedaan wat men dacht dat goed voor mij was. Ondertussen ging ik met angst de wereld in, met een wantrouwen. Ik schrok me bijvoorbeeld de tering bij de eerste massage die ik kreeg. Iemand zat aan mijn litteken. Ik was bang voor de aanraking. En tegelijk had ik hem zo nodig. Toen pas had ik door wat het gemis van aanraking en knuffels had betekend voor mij. Het sluipt er onbewust in. De emoties en gevoelens die ermee opbouwt. We hebben het soms niet eens door. De effecten de gevolgen. Is dit wel goed voor mij? Is dit wat mijn hart wil? Alles bij elkaar leerde ik vragen stellen: Wat is dit? Wat willen jullie met mijn lichaam? Sorry, wat moet erin? Mag ik zelf kiezen? Zelf denken, zelf voelen. Wat goed voelt voor mij?
Ik kruip richting mijn vriend op de bank. Ik ga met mijn hoofd op zijn borst liggen. Hij slaat zijn arm
om mij heen. Als het moet, kunnen we het allemaal alleen. Maar de vraag is: Moeten we het alleen willen?
Zijn liefde, zijn armen om mij heen. Zijn mannelijke energie samen met die mijn vrouwelijke. Dat is toch heerlijk?
“Ben jij een knuffelbeertje?”
“Ja” typte ik terug.
Liefs XOXO Manon
Dit artikel verscheen eerder op het plaform van: Boost your health
Comments